We willen bijwerkingen van medicatie verminderen
Medicatie tegen epilepsie geeft vaak vervelende bijwerkingen. Genetica-onderzoeker Bobby Koeleman kijkt of een andere manier van toedienen minder bijwerkingen geeft. Hiervoor onderzoekt hij met zijn team wat het effect is als deze medicatie in vetbolletjes – liposomen – wordt verpakt.
De meeste mensen met epilepsie slikken medicijnen. En gelukkig met succes: volgens het Epilepsiefonds zorgen medicijnen er bij zeven op de tien patiënten voor dat de aanvallen niet of nauwelijks terugkomen. “Er zijn tientallen verschillende anti-epileptica op de markt”, zegt Bobby Koeleman. “Het is soms voor een arts een hele puzzel het juiste medicijn te vinden voor een patiënt. Het streven is dat de patiënt zo min mogelijk last heeft van epilepsieaanvallen en tegelijkertijd zo min mogelijk last van bijwerkingen.”
Bijwerkingen
Bij anti-epileptica zijn er verschillende soorten bijwerkingen. Een patiënt kan bijvoorbeeld huiduitslag krijgen of een te laag zoutgehalte. Dat kan tot neurologische klachten leiden, zoals duizeligheid of hoofdpijn. Dat komt relatief veel voor. Daarnaast zijn er ook bijwerkingen in de hersenen zelf. Het medicijn dempt de aanvallen, maar het vermindert ook andere functies in de hersenen, waardoor de patiënt duf, duizeligheid, of slaperig kan worden. Als het medicijn oraal wordt ingenomen, volgt een piekdosering, vervolgt Bobby. “Dat betekent dat er op het moment van inname een hoge dosering in het bloed terechtkomt en dat het door de lever ook weer snel wordt afgebroken. Daardoor is de dosering over de dag genomen maar kort optimaal, en het grootste gedeelte van de dag of te hoog, of te laag.”
Onderzoek
Met het onderzoek dat Bobby en zijn team nu uitvoert, hoopt hij deze bijwerkingen en piekdoseringen te verminderen. “Wij zijn op zoek naar een betere manier van toedienen om het medicijn direct in de hersenen te krijgen en hoge doses in het bloed te voorkomen.”
Bobby onderzoekt het verpakken van de medicijnen in liposomen, te vergelijken met piepkleine pakketjes met een vetachtig vliesje erom. Door de werkzame stoffen van medicijnen in zo’n liposoom te verpakken, worden ze gemakkelijk naar de hersenen getransporteerd en gelijkmatiger afgegeven. Zo komen ze meteen op de juiste plek terecht en heeft de patiënt minder last van bijwerkingen.
Dravet-syndroom
“Een ander groot voordeel van het verpakken van anti-epileptica in liposomen zou zijn dat het veiliger wordt om kinderen met ernstige epilepsie het medicijn fenfluramine te geven”, zegt Bobby. “Recent onderzoek laat zien dat dit een veelbelovend medicijn voor kinderen met het Dravet-syndroom is, een ernstige vorm van kinderepilepsie. Helaas is dit medicijn, oorspronkelijk bedoeld om de eetlust te remmen bij patiënten met ernstig overgewicht, van de markt gehaald, omdat het hartklepverdikkingen zou veroorzaken. Als we dit medicijn gerichter in de hersenen kunnen krijgen, kunnen we het hart beschermen, en het effect op de eetlust van de patiënt minimaliseren. Het is geen volledige protectie, want er zal altijd wel iets van het medicijn in het bloed terechtkomen. Alleen de dosis is veel lager.”
Zebravissen
Het toedienen van de anti-epileptica wordt eerst getest op zebravissen. “We hebben een zebravismodel gemaakt met hetzelfde genetisch defect als kinderen met het Dravet-syndroom. Die vissen laten nu ook epilepsie zien. Nu gaan we kijken of we de vissen aanvalsvrij kunnen krijgen met de medicijnen verpakt in liposomen. Daarna onderzoeken we nog of die bolletjes onverwachte negatieve bijwerkingen of effecten hebben. Het hele traject gaat zo’n drie jaar duren.” Bobby is blij met de subsidie die zijn post-doc Sakshi Singh en hij verkregen hebben van het Epilepsiefonds. “Door deze bijdrage kan mijn post-doc fulltime aan dit project werken.”
“Het Epilepsiefonds financiert epilepsieonderzoek omdat we nog te veel niet weten over epilepsie en de aandoening nog steeds niet te voorkomen of te genezen is. Onderzoek is wat ons betreft de manier om daar verandering in te brengen.” - Martin Boer, directeur Epilepsiefonds
Niet zelf in het lab
Bobby is zelf niet meer in het lab te vinden. “Ik begeleid mijn team en doe supervisie, voornamelijk op ander genetisch onderzoek op gebied van epilepsie. Soms vind ik het wel jammer, want ik vind het uitvoeren van laboratoriumonderzoek nog altijd mooi werk om te doen. Daar tegenover staat dat ik nu enorm veel voldoening en energie krijg van het enthousiasme en de successen van mijn team, en de (inter)nationale samenwerkingen die we hebben. Mijn uiteindelijke doel is dat het onderzoek dat wij hebben gedaan tijdens mijn wetenschappelijke carrière leidt tot betere behandeling van epilepsie. Als er één patiënt beter zou worden door wat wij hebben onderzocht, zou ik al heel tevreden zijn. Voor een deel is dat al gebeurd, we hebben een aantal nieuwe epilepsiegenen gevonden. Daardoor is de diagnostiek voor kinderen met een ernstige vorm van epilepsie flink verbeterd. Daar ben ik trots op.”